Goede Nederlandse longkankerzorg kan nog beter

“De Nederlandse longkankerzorg en moleculaire diagnostiek behoren tot de wereldtop. Met onze richtlijnen leggen we de lat heel hoog”, stelt Stefan Willems, patholoog in het UMC Utrecht en gespecialiseerd in (moleculaire) cel- en weefseldiagnostiek van kanker. Dat neemt niet weg dat er ook in Nederland ruimte is voor verbetering. “We moeten willen weten hoe we ervoor staan om vervolgens te kijken hoe het beter kan.”
Ontwikkelingen longkankerzorg
Longkankerzorg heeft in de afgelopen jaren grote ontwikkelingen doorgemaakt
“Dat klopt. Vroeger werden kankerpatiënten bij wie de ziekte is uitgezaaid standaard behandeld met chemotherapie. Omdat veel patiënten niet of onvoldoende reageerden en vooral last hadden van de bijwerkingen was er behoefte aan slimmere therapieën, afgestemd op de eigenschappen van een tumor. Voor longkanker is op dat gebied heel snel vooruitgang geboekt. Tumorweefsel wordt tegenwoordig getest op de aanwezigheid van specifieke genmutaties die een indicatie kunnen zijn voor de werking van bepaalde medicijnen. Hierdoor kan men doelgericht behandelen. Daarnaast maakt immuuntherapie het mogelijk om het eigen immuunsysteem in te zetten bij de behandeling.”
Hoe gaat het testen op genmutaties in zijn werk?
“Het begint bij de (long)arts die met een naald een stukje tumorweefsel afneemt en doorstuurt naar het pathologielab. Naast het bevestigen van de diagnose uitgezaaide kanker, kunnen we dit weefsel daar testen op biomarkers zoals genmutaties. Sinds 2013 is in de richtlijn voor pathologiediagnostiek bij niet-kleincellige longkanker opgenomen dat men standaard test op de aanwezigheid van EGRF- en KRAS-mutatie. In 2015 is ook ALK-rearrangement toegevoegd.”
Gebeurt dit ook?
“Dat is dezelfde vraag die we een paar jaar terug samen met een aantal collega’s stelden. Je zou idealiter willen dat iedere patiënt met uitgezaaide longkanker (stadium IV) op de in de richtlijn gedefinieerde genafwijkingen getest wordt. Uit ons onderzoek bleek dat dit gemiddeld slechts bij 70 tot 80 procent van de patiënten gebeurt. Daarnaast bestaat er veel variatie tussen de testpercentages van verschillende pathologielaboratoria: er zijn labs die vrijwel altijd in staat zijn om het afgenomen weefsel op mutaties te testen, terwijl dit bij andere in maar 30-40 procent van de gevallen lukt.”
Tumormateriaal
Hoe zijn de verschillen in testpercentages te verklaren?
“De meest genoemde reden voor een laag testpercentage was dat men over te weinig tumormateriaal beschikte. Het wel of niet testen van een patiënt is het resultaat van de hele keten. Het begint al bij de arts die het weefsel afneemt en de patiënt die dit moet ondergaan. Rekening houdend met wat de patiënt wil, aankan en het risico op complicaties, kan gekozen worden om meer of minder materiaal af te nemen. Vervolgens kan het materiaal in het lab op verschillende manieren bewerkt worden, wat soms ook kan leiden tot weefselverlies. Tenslotte kan het ene testplatform met minder tumorweefsel uit de voeten dan het andere platform.”
Wat is er nodig om de testpercentages bij ieder laboratorium naar 100 procent te brengen?
“Het onderzoek in het UMC Utrecht heeft het begin gemaakt door aan te geven dat er variatie is. De volgende stap is inzicht geven in hoe verschillende ketenspecialisten te werk gaan en hoe ze daarmee presteren. Er heeft al een best practice-seminar plaatsgevonden waar ketenspecialisten van goed presterende ziekenhuizen hun werkwijzen deelden. Hierbij lijken vooral goed afgestemde logistiek en onderlinge communicatie succesfactoren te zijn. Met behulp van deze inzichten willen we op een constructieve manier het gesprek aangaan met spelers uit regio’s waar wellicht ruimte is voor verbetering. Over twee jaar willen we een rondje Nederland gemaakt hebben en opnieuw een meting doen. Hopelijk met verbeterde werkwijzen rondom materiaalafname en mutatieanalyse en dus een stijging van het percentage geteste tumoren als resultaat. Uiteindelijk streven we ernaar iedere patiënt met longkanker de best mogelijke (moleculaire) diagnose en dus behandeling te geven.”
Fotografie: Marlou Pulles
Dit artikel is financieel mogelijk gemaakt door Takeda. De hierin besproken meningen en ervaringen zijn afkomstig van de geïnterviewde personen, Takeda heeft geen invloed op de inhoud gehad.
Reactie
Is er 'ruimte' bij huisartsen, specialisten (dus ook de oncologen) om, specifieker nog dan heden, de historische mógelijke blootstelling aan agentia uit te peilen in een anamnese-gesprek? Vooral wat betreft asbesthoudende objecten en materialen met z'n maar liefst 3500 toepassingen (!) maar vooral óók de grootschalige én langdurige (zo'n 75 jaar) toepassingen daar waar mensen leefden/leven en werkten/werken (zeer). Vaak betrof en beréft het plaatsen waar mensen - óók kinderen dus - aan de steeds minder hechtgebonden vezels kónden/zíjn en nog steeds wórden blootgesteld. Des te eerder men redelijkerwijs kan uitpeilen óf en waar dat risico zich voordoet (..of deed) des te eerder er bijvoorbeeld longfunctie-tests deeluit kunnen láten maken van 'standaard onderzoeken', ook al omdat deze als laag belastend kunnen worden uitgelegd en zo zullen worden ervaren. Het betreft dan in 1e instantie vanzelfsprekend de eerste risico's lopende groepen, waaronder ook de bewoners van de voormalige scheepswerflocaties, cementfabrieken, puinstortplaatsen bijvoorbeeld.
Plaats een opmerking